Commentaar op voorlopig toetsingsadvies MER-commissie

Hedwigepolder

Tiel, 10 december 2013.

De commissie mist helaas de disciplines op het gebied van het fysische gedrag van de zeearm Westerschelde en haar historische ontwikkeling. De voortgaande achteruitgang van de Westerschelde door zelf-ondermijnend gedrag en daardoor een verdere verschuiving van ondiepe estuariene natuur naar diepere in al zijn verschillende variëteiten, is daardoor niet in beschouwing genomen. Van de morfoloog in het gezelschap had verwacht mogen worden, dat hij het overduidelijke misbruik van het begrip natuurherstel aan de kaak zou hebben gesteld.

Immers, we verliezen nog steeds in zijn geheel sediment (zand en slib) uit de Westerschelde. Dit is te wijten aan zandwinning, waar de rijksoverheid verantwoordelijk voor is, en aan het tegennatuurlijk sedimentverlies naar een veel te ruim gemaakte Zeeschelde. Alleen de Noordzee compenseert dat voor een deel, door slib te leveren aan de Westerschelde, terwijl anderzijds ook wat zand verloren gaat aan de Noordzee. Er vindt dus beetje voor beetje stabiliteitsverlies plaats van de bodem, niet alleen door verlies aan bodem materiaal (sediment), maar ook door een gedeeltelijke vervanging van zand door slib. De term natuurherstel, waarmee men doodgegooid wordt, staat nergens in de verdragen. Daarin wordt slechts gesproken over het project Hedwigepolder.

De commissie heeft het beperkte denken van de ecologen over natuurontwikkeling van de Westerschelde overgenomen en daarmee kan men zich afvragen hoe onafhankelijk deze commissie eigenlijk is. Aangegeven is dat men de zienswijzen heeft bestudeerd. In een van die zienswijze wordt echter duidelijk onderbouwd dat er van natuurherstel geen sprake kan zijn en dat men de fysische natuur van de Westerschelde heeft overgeslagen, terwijl die de mogelijkheden bepaalt van de biologische natuur. Het gaat dus, zoals de commissie wel toegeeft, om wensnatuur. De natuur krijgt zelf niet de ruimte om met de aanwezige door de natuur gevormde gronden om te gaan. Het is alleen maar de gewenste natuur van de groene projectontwikkelaars. Ook geeft de commissie aan, dat de inrichting geen eenmalige zaak is en dat keer op keer weer de schop in de natuur gezet moet worden. De commissie geeft daarmee aan, maar trekt de conclusie niet, dat het een tegennatuurlijk plan is en dat het als een slibberging voor de getijdehavens van Antwerpen werkt. Hoe meer er afgegraven wordt, hoe groter de bergingscapaciteit. Dit slib wordt dus van de Westerschelde bodem afgevangen en betekent een beetje verlies voor de Westerschelde. Dus averechts natuurherstel.

Het plan kan na uitvoering niet op eigen benen blijven staan. De commissie onderbouwt op geen enkele wijze dat het een bijdrage kan leveren aan de instandhoudingsdoelstellingen van Natura-2000. Integendeel, de commissie geeft eerder aanleiding om dat niet te vinden, waardoor het op kunstmatige wijze in leven gehouden moet worden. De grond van de Hedwigepolder is geen Westerschelde. Het is hoogst merkwaardig om deze wensnatuur, waarvan de werkelijkheidswaarde onbekend is, onder Natura-2000 te brengen als zijnde van eminent Europees belang. En waarom? Onze natuurwetgeving is zelfs strenger dan Natura-2000. De noodzaak is er in het geheel niet en Vlaanderen doet niet aan Natura-2000 met de Zeeschelde. Vlaanderen houdt de handen vrij.

De intergetijde natuur neemt deel aan het stromingsregiem van de Westerschelde met een verscheidenheid aan zoutgehaltes. Dat kent de Hedwigepolder in het geheel niet. Het gaat in de Hedwigepolder om eigen nieuwe natuur, die geen relatie heeft met de naar dieper water verschoven intergetijde natuur. De commissie keurt dus een gewenste intergetijde natuur goed die geen relatie heeft met de zgn. slechte staat van in standhouding, noch onderbouwt ze waarom intergetijde natuur op het land moet plaats vinden, waarmee extra ruimte aan de zee wordt gegeven, een stukje bewuste zelf-ondermijning. De Westerschelde is nu eenmaal geen rivier.

In het rijksinpassingsplan wordt aangegeven, dat uitbreiding van estuariene natuur op het land moet plaatsvinden, omdat anders het meergeulen systeem verdwijnt en de Westerschelde verwordt tot een kanaal. Dat is een drogreden. Recent onderzoek heeft dat duidelijk aangetoond (rapportage V&T 2011-2013 van de Vlaams Nederlandse Schelde Commissie). Uit de historische ontwikkeling is dat overigens ook al duidelijk, maar de echte, fysische reden is het asymmetrische getij. Dat is in een zienswijze met nog meer onderbouwing weergegeven. De MER-commissie gaat daar niet op in en slaat dat gemakshalve over. Maar als dan dit plan voor de Hedwigepolder het meergeulensysteem bevordert, mag men wel verwachten dat in de MER voor de verschillende alternatieven wordt aangegeven welk effect die hebben op het meergeulensysteem van de Westerschelde. Aan deze fundamentele kwestie is geen aandacht geschonken. Daarmee is nergens de noodzaak van dit plan aangetoond.

Het afgraven van Atlantische schorren geeft al aan hoe kunstmatig alles is. Daarom is het des te schrijnender, dat niet de variant is bekeken waarbij de door de natuur gevormde gronden van de Hedwigepolder intact worden gelaten. Men denkt veel te lichtzinnig over bewuste verzilting. Los van de verzilting van de Hedwige/Prosperpolder, hoeveel kilometers kostbare damwanden zijn wel niet nodig om die verzilting naar de Nederlandse Prosperpolder te voorkomen. Meer dan wordt aangegeven. Het alternatief van handhaving van de infrastructuur met kokersluis cq. sluizen levert evenzeer estuariene natuur op met veel minder kosten. Over dit alternatief in een zienswijze rept de commissie niet. Dat is een omissie. Het is natuurlijk niet gewenst voor de groene projectontwikkelaars. Het lijkt er op dat de commissie daar meer boodschap aan heeft.

De commissie noemt verder nog een tweetal rapporten, die zij van belang vindt:

  • Het Grontmij-rapport, dat in één maand tot stand kwam, nadat de natuurambtenaren hun minister in de kou had laten staan en die in de Kamer daar de gevolgen van ondervond. Een rapport van een paar honderd pagina’s met slechts een halve pagina over de fysische natuur van de Westerschelde.
  • Het doelenrapport, geschreven door Arcadis, dat ook het rapport Nijpels had geschreven en het Hedwigeplan had ingevuld. In dit rapport staan verschillende wetenschappelijke onjuistheden of halve waarheden, waardoor een vertekend beeld wordt geschapen. Een voorbeeld. Hoewel Natura-2000 betrekking heeft op de situatie bij de inwerkingtreding van de Vogel- en Habitatrichtlijn, gaat men toch veel verder door aan te geven dat de oppervlakte van de Westerschelde in 1800 1,5x zo groot was en in 1600 2x zo groot. Men zegt er niet bij dat de bedding van de Westerschelde veel en veel kleiner was, dat de verzilting van de Westerschelde veel minder was, maar vooral niet dat in 1590 de Westerschelde kleiner in oppervlakte dan wel van dezelfde orde van grootte was en dat dit kwam doordat Zeeuws-Vlaanderen om militaire redenen voor 2/3 onder water werd gezet. Dat dit later niet zo maar ongedaan kon worden gemaakt en heel veel tijd nodig had, heeft zijn redenen. Dit is de historie niet in zijn verband plaatsen, maar er voor de eigen wensen iets uithalen dat de opdrachtgever uitkomt.

Tot slot: de commissie neemt niet de uitspraak van de FAO mee, dat er geen onomkeerbare gevolgen voor de landbouw mogen ontstaan bij een andere bestemming. Ook dat is in een zienswijze gemeld.

P.S. De vele mogelijkheden die er in de Westerschelde wel degelijk zijn om de verschuiving in estuariene natuur te compenseren (alternatieven voor de Hedwigepolder) en daarmee een directe invulling kunnen geven aan de instandhoudsdoelstellingen zijn door de commissie Nijpels weggeschreven, omdat ze niet leiden tot uitbreiding van estuariene natuur oftewel projectonwikkeling van wensnatuur. Uitbreiding van estuariene natuur heeft niets met de instandhoudingsdoelstellingen van de Westerschelde te maken. Het leeft daarmee zelfs op gespannen voet. (Ook in de commissie Nijpels ontbrak de waterloopkundige discipline.)

Ir W.B.P.M. Lases