Etten, Oude of Maartenskerk, 22-10-2017, Psalm 33:4 en 5, Oogst/dankdienst
Gemeente van Jezus Christus,
We zagen de appels aan de bomen. Het graan wuiven in de wind. Het gewas vrucht dragen. We zien de blaadjes vallen, de herfst is begonnen. De planten beleven een tijd van inkeer, de sapstroom komt tot rust. De seizoenen wisselen, na de zomer komt de herfst en dan de winter. De zon schijnt, het regent, het mist, het vriest, er is warmte, er is kou. Allemaal nodig voor groei en bloei. Er werd gezaaid, het zaad ontkiemde in de grond en de planten groeiden, er werd geoogst. Volop geoogst: aardbeien en bramen, bieten en kolen, aardappels en uien, appels en peren, graan en wortelen. Zolang de aarde bestaat, zal er gezaaid worden en geoogst, zal er kou en hitte zijn, zomer en winter, dag en nacht. Zo staat in Genesis 8. We staan er vaak niet bij stil, hoe bijzonder en verwonderlijk dit is. We kunnen zelf zoveel regelen, met kunstmest en kassen en landbouwtechnologie, en daarom denken we dat oogsten vanzelfsprekend is. Bovendien: er is toch keihard voor gewerkt. Inderdaad, dat is helemaal waar. Maar stel je eens voor dat licht en water er niet waren, dan kon er niets ontkiemen en groeien, dan waren we als mensen nergens. Stel dat er geen insecten en bijen waren, dan vond er geen bevruchting plaats. Licht en water, kou en hitte, het is allemaal de noodzakelijke voorwaarde waardoor boeren hun werk kunnen doen en wij met z'n allen kunnen leven. Alles wat wij vanzelfsprekend vinden, alles waarvan wij het gewoon vinden dat het in de winkel ligt en te koop is, wordt door de schrijver van Psalm 33 ervaren als bewijs van Gods goedheid en door de schrijver van Genesis als genade van God. Ons leven en dat er weer genoeg is om te leven, is genade. Ons leven bestaat uit: gegeven tijd, gekregen ruimte, geschonken levensonderhoud.