Paardenvlees heimelijk toegevoegd aan de voedselketen

Op 26 februari 2013 ging het in Pauw en Witteman over paardenvlees, dat heimelijk werd toegevoegd aan de vleesvoedselketen. Vermoedelijk met opzet, omdat vooral de Britse consument te veel van paarden houdt om dit vlees in het voedsel te accepteren. Onderzoek is nog gaande.

Interessant was dat Marianne Thieme, kamerlid voor de Partij voor de Dieren en Annie Schreijer Pierik, voormalig kamerlid voor het CDA, beiden door Pauw en Witteman waren uitgenodigd. Het vlees ligt te goedkoop in de schappen, en de boeren weten te weinig wat er met hun produkt na aflevering gebeurd. Wat voor de toekomst belangrijk is, is dat we moeten nadenken over meer regionalisering van de keten. Opmerkelijke uitspraken, waar Marianne Thieme en Annie Schrieijer het over eens waren.

De utiwerking van deze inzichten moet o.a worden overgelaten aan Jaco Geurts, die Annie in de Tweede Kamer opvolgde, en net als Annie varkensboer is. Jaco staat open voor nieuwe ideeën en wil natuurlijk ook een eerlijke prijs voor een goed product. Betere betrouwbare labeling en meer effectieve controle door de NVWA, Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, is onvermijdelijk. Hoge boetes voor bedrijven die er een potje van maken. Met kortere ketens in de regio is dat makkelijker.

Toevallig krijg ik een artikel over vlees toegestuurd van een CDA-vriend uit Westervoort, `Dure Koeienbillen`, geschreven in NRC, door Ronald Hoeben. Misschien kunnen de parlementarièrs en deondernemers daar nog iets van leren, alhoewel, wetenschappers hebben in de lancet gepubliceerd dat duurzame ontwikkeling niet mogelijk is in de huidige economie van produceren voor de laagste kostprijs. Daar is meer voor nodig dan het handjeklap tussen politiek en bedrijfsleven. Zie daartoe het artikel hieronder. Aan onze verse TweedeKamerleden de taak om het kabinet aan te zetten tot daden.

Niet alleen om de eerlijkheid, maar vooral om het behoud van ons levensvoorwaardenvoorziend systeem, de aarde.

The Lancet: ‘Industrie verergert ziekten’

Amsterdam.
Door onze redactie wetenschap | pagina 10 - 11

Niet alleen de alcohol- en tabaksindustrie, maar ook de voedingsindustrie jaagt de wereldwijde epidemie van welvaartsziekten aan. De enige manier om dat te voorkomen is overheidsregulering van die industrieën. De nu gebruikelijke manier om te vertrouwen op zelfregulering van de industrie, en om privaat-publieke samenwerking aan te gaan, werkt niet.

Die harde kritiek, waarbij de voedingsindustrie in hetzelfde rijtje staat als de tabaks- en drankindustrie, komt van een groep internationale volksgezondheidonderzoekers. Zij schrijven in het Britse medisch-wetenschappelijke tijdschrift The Lancet, namens The Lancet NCD Action Group. NCD staat voor non-communicable diseases. Dat zijn niet-besmettelijke ziekten. De belangrijkste daarvan zijn kanker, hart- en vaatziekten, diabetes en longziekten. Het zijn ook ‘welvaartziekten’. Ze kunnen bij iedereen toeslaan, maar de kans erop loopt op bij mensen met een ongezonde leefstijl. In voormalige ontwikkelingslanden waar steeds meer mensen rijk worden, is overvoeding inmiddels een groter probleem dan ondervoeding.

De bedoeling is de voortijdige sterfte aan die ziekten in 2025 met een kwart terug te hebben gedrongen. Dat staat in een slotverklaring van een conferentie over die ziekten van de Verenigde Naties, uit 2011. Daar staat ook in dat die doelstelling bereikt moet worden in samenwerking met bedrijven en particuliere initiatieven, bijvoorbeeld van grote liefdadigheidsfondsen.

De onderzoekers geloven niet dat samenwerking met bedrijven nuttig is. Met voorbeelden laten ze zien hoe grote voedingsproducenten invloed uitoefenen op overheden en onderzoekers. De internationale Sugar Association dreigde bijvoorbeeld de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) bij de Amerikaanse regering te zullen lobbyen om de WHO-subsidie te verlagen, als de WHO de link tussen suiker en ziekten bleef benadrukken. En een analyse van gepubliceerd voedingsonderzoek laat zien dat de kans op een voor de industrie gunstige uitkomst vier tot acht keer zo groot is als de voedingsindustrie het onderzoek betaalde.